ERIK WHIEN KEERT TERUG NAAR DE BASIS
 
 
Met de vraag of hij per 2013 artistiek leider wilde worden van Toneelgroep Oostpool leek Erik Whien een kroon op zijn harde werk van de afgelopen jaren te kunnen zetten. Maar tot verbazing van velen koos hij ervoor het gezelschap te verlaten en zich te verbinden aan Toneelschuur Producties. “Ik heb de leegte opgezocht.”

We spreken elkaar in de uitgestorven foyer van het Haagse Theater aan het Spui. Vanaf het tafeltje is een glimp zichtbaar van de enorme loods die voor het theater is opgesteld. Het is een tijdelijke kringloopwinkel, het decor van Jandergrouwnd, een coproductie van Toneelgroep Oostpool en De Warme Winkel. Hoewel het een uur voor aanvang is, maakt Erik Whien, een van de spelers in het stuk, een zeer ontspannen indruk.

We moeten beginnen bij het besluit dat je vorig jaar maakte. Ik denk dat weinig mensen dat hadden verwacht.
Lacht: “Ja, mijn moeder was er niet blij mee.” Dan serieus: “Sommige keuzes moet je jezelf toestaan. Toen ik in 2000 afstudeerde aan de Toneelacademie Maastricht werd de vraag gesteld: waar zien jullie jezelf over tien jaar? Mijn antwoord was: ‘Als het meezit, heb ik dan een eigen gezelschap met een vaste groep acteurs’. Dat had ik nu binnen acht jaar bereikt. Ook al waren het echt tropenjaren, toch was het een periode van oogsten. Wachten op Godot, Till the fat lady sings, Van de brug af gezien… het lukte allemaal.”

Waarom dan stoppen?
“Ik begon er langzaamaan genoeg van te krijgen. We waren bedrijfje aan het spelen, ik begon mijzelf te herhalen. Ach, misschien ben ik wel te veel van de generatie what’s next?.”

Je nam een risicovolle stap: je verliet het gezelschap op een moment dat er een grote bezuiniging in de lucht hing. Je kansen om als freelancer producties te maken leken kleiner dan ooit.
“Het leek mij het meest geschikte moment. Juist in tijden van risico’s moet je zo’n stap nemen. Dan betekent het iets. Overigens blijf ik gewoon tot 2013 aan Oostpool verbonden, het is niet alsof ik na mijn besluit direct de boel uit mijn handen liet vallen.”

Je gaat nu werken bij Toneelschuur Producties, de plek waar je na je afstuderen ook voorstellingen hebt gemaakt.
“De dag nadat het persbericht de deur uit was gegaan, werd ik gebeld door Frans Lommerse. Ik had bewust nog niet nagedacht over ‘wat dan wel’, maar dit telefoontje voelde toch als een geschenk uit de hemel. Voor mij was de Toneelschuur een plek waaraan ik regelmatig terugdacht bij Oostpool. In Haarlem heb ik mijn artistieke signatuur ontwikkeld. Hier ligt echt de basis van mijn werk.”

Wat is voor jou als maker het verschil tussen Toneelschuur Producties en een groot gezelschap als Oostpool?
“Ik ben bij Toneelschuur Producties veel wendbaarder, dat is een enorm voordeel. Ik hoef minder rekening te houden met allerlei praktische omstandigheden. Ik heb niet de verantwoordelijkheid over een ensemble van acteurs die ik allemaal interessant werk moet bieden. Daar staat tegenover dat ik bij Oostpool makkelijker langere lijnen kon uitzetten. Elk circuit heeft zijn eigen voor- en nadelen.”

Wist je al meteen wat je bij Toneelschuur Producties wilde maken?
“Nee, ik heb echt de leegte opgezocht. Ik miste voeding. Als maker had ik in korte tijd ontzettend veel gemaakt, dus het was ook even op. Bij alles wat ik las, dacht ik: zit hier een voorstelling in? Ik wilde nu weer gewoon lezen voor mijn plezier. En ik wilde meer spelen. Wat we nu maken, met De Warme Winkel, vind ik bijvoorbeeld enorm inspirerend. Een andere reden om niet meteen dat gat te vullen is dat ik me wilde verdiepen in de vraag wat de plek van toneel in de samenleving kan zijn. Daar ben ik nu over aan het nadenken. Tegelijkertijd ben ik voorzichtig de eerste lijntjes aan het uitleggen.”

Heb je bij dat nadenken over het maatschappelijk belang van toneel een bepaald publiek voor ogen?
“Het is lastig om je een beeld te maken van ‘het publiek’. Daarom vertrek ik altijd bij mijn eigen fascinaties en angsten. Ik ben een onderdeel van de samenleving en maak voorstellingen die ik zelf heel graag zou willen zien. Voorstellingen waarvan ik denk dat daar behoefte aan is. Mijn werk is zelden ‘politiek’, al zegt Pasolini dat alle kunst politiek is. Ik wil geen antwoorden aan een publiek geven, veel meer hardop vragen stellen.”

Is maatschappelijk belang ook verbonden aan cultureel ondernemerschap?
“Cultureel ondernemerschap betekent volgens mij vooral ‘niet met je rug naar het publiek gaan staan’. Dat zie ik als een belangrijke opdracht. Verder vind ik het een gevaarlijk begrip. Het is treurig dat de overheid de noodzaak van kunst niet meer erkent en de marktwerking op de kunsten heeft losgelaten. Natuurlijk is overheidssubsidie nooit vanzelfsprekend. Er zitten verplichtingen aan het ontvangen van subsidie, daar moet je goed mee omgaan. Tegelijkertijd moet je als maker een zekere vrijheid kunnen opzoeken. Je moet het publiek een stap voorblijven. Dat betekent soms dat je iets maakt waarop niemand zit te wachten, maar wat wel nodig is voor het klimaat van een samenleving. Ondernemerschap gaat uit van heel andere normen en waarden, vandaar dat ik het een lastige combinatie vind.”

Je voorstellingen bij Toneelschuur Producties zijn gevangen onder het thema 'de kwetsbare mens'. Waarom heb je hiervoor gekozen?
“Het is de rode draad in al mijn voorstellingen. Het leven is vaak een onbegrijpelijke queeste. Dat is ook meteen de schoonheid ervan. Ik heb een zwak voor de stuntelende, zoekende mens. De mens als hopeloos wezen, die er tegen beter weten in het beste van probeert te maken.”

De eerste productie die je er gaat maken is 'Who’s afraid of Virginia Woolf'.
“Dat stuk is de droom van elke theatermaker. Ik dacht: laat die nu dan maar uitkomen. Bovendien heb ik met Jacob Derwig, Sanne den Hartogh, Maria Kraakman en Kirsten Mulder de perfecte cast.”

Dat zijn toch weer drie acteurs van Oostpool.
“Theater maken is voor mij een familiaire aangelegenheid. Mijn besluit om uit Arnhem te vertrekken betekent niet ineens dat ik andere voorstellingen ga maken met totaal nieuwe mensen.”

En ik las dat je in gesprek bent met het Zuidelijk Toneel.
“Ja, ik ga daar in 2015 een voorstelling maken. Ik heb het afgelopen jaar vrijblijvend met allerlei mensen gesproken. Met Matthijs Rümke had ik een klik. Hij deed mij een aanbod wat ik niet kon weigeren. Hij gaf me carte blanche: ik kon mijn eigen acteurs en vormgevers meebrengen. Ik neem geen plaats in het artistieke team, maar ben als gastregisseur bij zijn gezelschap betrokken.”

Dus toch weer die grote zaal, naast het werken op de vlakke vloer bij Toneelschuur Producties.
“Ik heb in de schouwburg ‘unfinished business’. Langzaam maar zeker geven we die plek over aan de vrije producenten, dat vind ik geen goede zaak. Ik wil de verworvenheden van de vlakke vloer en locatieprojecten zoals Jandergrouwnd in de schouwburg brengen. Dan gaat het om speelstijl, transparantie, het live-gevoel. Een voorstelling in de grote zaal zou dezelfde emoties moeten oproepen als een popconcert.”

Je bent in zekere zin tegen de stroom ingegaan. Van de toneelschool, via de productiehuizen, naar een groot gezelschap – en nu weer terug naar het kleinere circuit. Zie je jezelf ooit nog als artistiek leider van een groot gezelschap?
Lachend: “Ik zeg nooit nooit.”

© Remco van Rijn, februari 2013


omhoog

Share


Spiegel

opdrachtgever
Toneelschuur Producties

datum
februari 2013

links
> www.toneelschuur.nl



Meer lezen?
> Overzicht van artikelen
> Boeken en publicaties
> De Supersonische Boem



Creative Commons License
Op alle teksten op deze site is een Creative Commons Licentie van toepassing.